De dinsdag start met een
tirade over Dana. We gaan ook zonder haar op te halen naar moeder Kibrifasi,
althans, mijnheer Kibrifasi zet met me – gelukkig- gelijk af bij het huis.
Ik heb gisteren in de
winkel weer een groot blik natvoer voor de honden gehaald. Ik had me
voorgenomen zo min mogelijk connectie te maken met Streep en Herta, maar ze
eten heel slecht en blijken redelijk goed te eten als ik er bij blijf zitten en
Herta is erg genegen om even te kroelen. Ze mist de aandacht gewoon en ze is
een lief dier. De twee partners in crime hebben me de hele week al veilig
gehouden, liggend voor de deur.
Ik heb ook de roti die
mijnheer Kibrifasi toch had meegenomen vanaf de lunch van zondag en zelf met
geen vinger aanraakt, meegenomen als lunch zodat ik tussen de middag niet weg
hoef. Van mij hoeft dat familie-perikelen-gedoe niet zo. Alles wat ik over heb,
deel ik met de hondjes. Streepie wil nog steeds niet best eten, maar Herta laat
het zich goed smaken en komt weer voor een borstelsessie.
Samen met Herta op de
veranda zit ik even te genieten van de betrekkelijke rust die er nu is. Ik kijk
naar het desolate perceel en bedenk hoe het kan zijn als het mooi onderhouden
is, hangmatje op de veranda, een luie schommelstoel en dan een heerlijke, lome
middag genieten…
Vandaag hoop ik het huis
af te krijgen, dan kan ik morgen de puntjes op de i zetten. Godzijdank lukt het,
het huis af te krijgen. Het zweet gutst me wederom van het voorhoofd, maar het
is gelukt! Op één kamer na, die ik onmogelijk nu kan ordenen, want ik heb ook
geen ruimte óm te ordenen, dat moet gebeuren wanneer ik weer terug keer.
Om vier uur komt mijneer
Kibrifasi me weer halen. Het huis is netjes en ik heb zelfs al een klein stukje
buiten gedaan. We gaan eerst weer naar moeder Kibrifasi. Weer komt Dana ter
sprake en mijnheer Kibrifasi laat duidelijk merken driftig te zijn over de gang
van zaken. Volgens mij gaat het wel loslopen, hij zei zondag immers ook dat hij
nooit meer een voet bij zijn moeder over de vloer zou zetten en nu zitten we
hier weer op de veranda.
Ik ben blij als we weer
naar huis gaan. Daar frissen we ons op en gaan ’s avonds nog even een drankje doen
bij tante Nos. Die me er op wijst dat ik mijn handtas niet op de grond moet zetten want dan 'loopt het geld er uit'; het brengt blijkbaar - volgens bijgeloof- armoede. Het is op zich een lekkere warme avond op het plaatsje en ik laat het blik Parbo me goed smaken.
Er is -helaas- ook weer een tirade over Dana, en over moeder en over familie. Het
stuk grond van de dochter van tante Nos achter het huis etc. etc. Ik ben moe. Moe van dit gezeur. Mi no wani
bemui.
Ik heb in mijn 'stoelmomentjes' bij de keukendeur van mijnheer Kibrifasi de laatste dagen wat woordjes sranan tongo geprobeerd te leren. Het hele gesprek volgen lukt nog niet, maar door de woorden die ik hier en daar herken, snap ik in ieder een beetje waar het over gaat. Ik hoor wat over familieleden (nefu), over bemoeien (bemui) en over zaken / dingen (sani) (niet in deze combinatie, maar het zijn woorden die ik in het hele verhaal opvang).
Het is dat ik niet
alleen in het huis van mijn oom durf te slapen, anders had ik dat allang
gedaan. Maar het huis is niet veilig zonder diefijzers rond de veranda en
sommige deuren. Ik ben ook nog steeds doodsbenauwd dat vriendin met broer
ineens voor de deur kan staan, al heb ik op geen van mijn berichtjes naar haar
toe enige reactie gehad. Daarnaast durf ik ook mijnheer Kibrifasi niet te
schofferen. …gelukkig is het nog maar twee nachten…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten