Ik heb weer een goed
nacht geslapen en de zondag ben ik weer vroeg wakker. Mijnheer Kibrifasi en ik
rijden eerst weer langs een markt om spulletjes te halen voor de lunch van
vandaag.
Om even half negen ben
ik echter al weer in het huis en kan ik weer verder met de schoonmaak. Eerst
gaat er weer een dweil met ‘Fabuloso-sop’ door de hele huiskamer, ook het
stukje waar eerst die hele berg vuilzakken hebben gestaan is nu lekker
schoon. Daarna is het halletje weer aan
de beurt en neem ik de koel/ijskast onder handen door die met een sterke
bleekoplossing uit te soppen. Ik ben goed op weg in het bijkeukentje als
mijnheer Kibrifasi mij op komt halen voor de lunch.
De mannen en jongens van
het weeshuis zitten allemaal op de veranda en lezen de koran; het blijkt een
moslim weeshuis te zijn. Het is er erg stil en ik moet er -langs de kant- bij zitten. Ik ben blij dat
ik de stemmige shawl meegenomen heb, waarmee ik mijn schouders en haren bedek. Ik wil
niemand voor het hoofd stoten.
Ik versta er natuurlijk
geen zak van, maar na het eten is er een hoop gezang. Blijkbaar wordt het
bidden zingend gedaan. Een man vertelt daarna een verhaal, dat maak ik er
tenminste van en vervolgens wordt het gebed aangeheven. Ik merk op dat – in tegenstelling
tot bij de Christenen- hier niet de handen worden gevouwen maar de handpalmen
naar de lucht worden gehouden.
Na het gebed worden
zakjes met zoetigheden uitgedeeld, welke wel allemaal, ook de vrouwen aan de
zijkant waarvan ik er één ben, tegelijk krijgen. Het eten zelf moeten we op
wachten, de jongens en mannen van het weeshuis eten eerst. Net nu ik best wel
trek heb.
Ik ga even naar de
keuken, dat lijkt ‘toegestaan’. In de keuken staat Dana met enkel andere
vrouwen die meegekookt hebben, als ook mijnheer Kibrifasi. Ze giebelen wat en
ik krijg een glaasje uit een fles cola, die behoorlijk aangelengd blijkt te
zijn met Borgoe. Ik begrijp dat voor sommigen de drank een
middel nu is om de ergernis van de lunch weg te krijgen.
Uiteindelijk staan de
mannen en jongens van het weeshuis op en vertrekken. De tafels worden geruimd
en daarna eten wij. Het is roti met nog heel wat andere dingen. Ik vind het
heel lekker, maar die roti plaat vult enorm en ik heb uiteindelijk de grootste
moeite om mijn bord toch leeg te eten.
Mijnheer Kibrifasi is na
de lunch, merk ik, behoorlijk aangeschoten, eigenlijk meer dronken. Hij staat
er echter op om me bij het huis af te zetten. Ik ben blij als ik daar de deur
achter me dicht trek. Ik vind mijnheer Kibrifasi dronken niet zo heel leuk, hij
is dan veel uitgesprokener, vervelend en het rijden gaat ook niet zo geweldig.
Ik stort me weer op de
schoonmaak. Ik heb net het gasstel in de ammoniak gedrenkt als ik getoeter
hoor. Ik kijk op de oprit, maar zie geen auto, de honden hoor ik ook. Ik hoor
nog een keer getoeter en kijk dan aan de andere kant van het huis. De auto van
mijnheer Kibrifasi staat er wel, maar – gelukkig- is het Dana die me op haalt.
Mijnheer Kibrifasi was het bijna vergeten en heeft Dana gevraagd me op te
halen.
Bij moeder Kibrifasi
blijkt dat mijnheer Kibrifasi duidelijk dronken is, meer nog dan vanmiddag. Hij
lalt, zwabbert heen en weer en gaat – ik me nu heel ongemakkelijk- te keer
tegen zijn moeder. Hij geeft af op haar dat ze zijn zusters voortrekt, de goede
vrouw wil uithangen maar alles laat doen door anderen en daar dan de credits
onterecht voor ontvangt en wat nog niet meer. Ik voel me enorm opgelaten, en al
helemaal als me om dingen wordt gevraagd waar ik helemaal niet tussen wil
zitten of me mee wil bemoeien.
Ik hoop stiekem dat Dana
me straks weer naar mijnheer Kibrifasi’s huis brengt. Maar mijnheer Kibrifasi
is er toch echt van overtuigd dat hij dat zelf gaat doen. Ik stel nog voor of
het een idee is dat ik rij. Ik heb geen druppel alcohol sinds de cola vanmorgen
gedronken en misschien heb ik dan wel geen ervaring in een ‘andersom auto’ of
een internationaal rijbewijs, het lijkt me altijd nog beter dan een dronken
chauffeur. Mijnheer Kibrifasi wordt er alleen maar meer geïrriteerd door.
Ik durf geen stennis te
maken. Mijn spullen liggen immers allemaal bij mijnheer Kibrifasi in huis en in
het huis van mijn oom kan ik ook niet slapen, want dat is niet veilig. Ik doe
een schietgebedje en hoop maar dat die daarboven me een beschermengeltje
stuurt.
Het wordt inderdaad een
rit waar ik doodsangsten uitsta. Op de kuilenweg van Highway naar het huis van
mijn Kibrifasi staan we enkele keren bijna stil en mijnheer Kibrifasi leunt
over zijn stuur heen, waar hij eerst in slaap lijkt te vallen en dan ineens
weer overeind schiet en weer verder rijdt. Ik zie een berm, vervolgens een
telefoonpaal op me afkomen en daarna slingeren we weer naar de andere kant van
de weg. Ondertussen lalt mijnheer Kibrifasi er lustig op los.
Bij de zoveelste keer
dat de banden de berm raken, barst ik in huilen uit. De ingehouden angst van nu
(en misschien ook eerder) kan ik niet langer in bedwang houden. Mijnheer
Kibrifasi kan er erg slecht tegen als ik zeg dat ik me nu heel onveilig voel in
de auto. Hij is immens beledigd en sneert : “Nou dan rij ik je toch niet meer,
dan vraag ik Dana wel”.
Ik vind het helemaal
niet erg dat mijnheer Kibrifasi me rijdt, maar niet als hij gedronken heeft en
dit was helemaal te erg; ik voelde me al enorm opgelaten door de tirades bij
zijn moeder en daarna over zijn moeder tegen mij.
Daarbij komt dat ik al
sinds vanmorgen geen internet meer heb op mijn telefoon (ik heb een
roaming-wereldwijd pakketje gekocht voor deze dagen) en dus beperkter contact
met thuis . Ik mis thuis nu meer dan ooit.
Ik wil mijnheer
Kibrifasi niet nog meer op stang jagen of beledigen. Hij is afgelopen week zijn
gewicht in goud waard geweest en ik zou niet weten waar ik had moeten beginnen
als ik het allemaal zonder zijn hulp had moeten doen. Het huis van mijn oom is nu
in principe schoon genoeg om in te slapen, maar – zoals gezegd- echt veilig ben
ik daar niet. Het voelt allemaal heel ellendig nu.
Om even acht uur komen
we aan bij het huis van mijnheer Kibrifasi. Hij heeft wat gekookt, gegeten en
is daarna naar bed gegaan. Hij heeft geen hap bij zijn moeder gegeten, want
zoals hij het zelf zegt; “eet hij geen vergif dat zijn de moeder , de kwade
vrouw (en wat nog niet meer) aanbied”.
Dana moest na de lunch
ook alle pannen en kommen van mijnheer Kibrifasi gelijk leeg – en schoonmaken,
want hij wil geen vinger meer voor zijn moeder uitsteken en nooit meer naar
haar huis. Ik hoop maar dat het de drank is die spreekt.
Ik ben nog niet eerder
voor negenen naar bed gegaan in deze week. Ik hoor mijnheer Kibrifasi snurken
en zo nu en dan hoor ik hem wat brabbelen (eerst denk ik dat hij een
telefoongesprek voert, maar dat is niet zo), hij slaapt duidelijk zijn roes
uit. Het is wel luid, want er zitten en een kamer en een gang tussen de kamer
van mijnheer Kibrifasi en die van mij. Ik heb mijn deur in ieder geval op slot.
Ik maak van de
gelegenheid gebruik om mijn dagboek bij te werken. Ik zou ook wel trek hebben
in een sigaretje, maar ik denk er met geen haar op mijn hoofd aan om nu naar
buiten te gaan. Stel je voor dat mijnheer Kibrifasi wakker wordt.
Ik ga dus ultravroeg
naar bed, een voordeel is dat ik morgen tenminste goed uitgerust ben. Dat is
ook wel nodig, want er staat weer veel op het programma. Morgen haal ik de as
van mijn oom op, ga ik die uitstrooien, moet ik de overlijdensakte ophalen,
naar de post en naar bank en wat nog niet meer. Pas dinsdag ga ik weer terug
naar het huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten