zondag 23 juli 2017

De lunch en doodsangsten tijdens een dronkenmansrit

Ik heb weer een goed nacht geslapen en de zondag ben ik weer vroeg wakker. Mijnheer Kibrifasi en ik rijden eerst weer langs een markt om spulletjes te halen voor de lunch van vandaag.

Om even half negen ben ik echter al weer in het huis en kan ik weer verder met de schoonmaak. Eerst gaat er weer een dweil met ‘Fabuloso-sop’ door de hele huiskamer, ook het stukje waar eerst die hele berg vuilzakken hebben gestaan is nu lekker schoon.  Daarna is het halletje weer aan de beurt en neem ik de koel/ijskast onder handen door die met een sterke bleekoplossing uit te soppen. Ik ben goed op weg in het bijkeukentje als mijnheer Kibrifasi mij op komt halen voor de lunch.

De mannen en jongens van het weeshuis zitten allemaal op de veranda en lezen de koran; het blijkt een moslim weeshuis te zijn. Het is er erg stil en ik moet er  -langs de kant- bij zitten. Ik ben blij dat ik de stemmige shawl meegenomen heb, waarmee ik mijn schouders en haren bedek. Ik wil niemand voor het hoofd stoten.

Ik versta er natuurlijk geen zak van, maar na het eten is er een hoop gezang. Blijkbaar wordt het bidden zingend gedaan. Een man vertelt daarna een verhaal, dat maak ik er tenminste van en vervolgens wordt het gebed aangeheven. Ik merk op dat – in tegenstelling tot bij de Christenen- hier niet de handen worden gevouwen maar de handpalmen naar de lucht worden gehouden.

Na het gebed worden zakjes met zoetigheden uitgedeeld, welke wel allemaal, ook de vrouwen aan de zijkant waarvan ik er één ben, tegelijk krijgen. Het eten zelf moeten we op wachten, de jongens en mannen van het weeshuis eten eerst. Net nu ik best wel trek heb.

Ik ga even naar de keuken, dat lijkt ‘toegestaan’. In de keuken staat Dana met enkel andere vrouwen die meegekookt hebben, als ook mijnheer Kibrifasi. Ze giebelen wat en ik krijg een glaasje uit een fles cola, die behoorlijk aangelengd blijkt te zijn met Borgoe.  Ik begrijp dat voor sommigen de drank een middel nu is om de ergernis van de lunch weg te krijgen.

Uiteindelijk staan de mannen en jongens van het weeshuis op en vertrekken. De tafels worden geruimd en daarna eten wij. Het is roti met nog heel wat andere dingen. Ik vind het heel lekker, maar die roti plaat vult enorm en ik heb uiteindelijk de grootste moeite om mijn bord toch leeg te eten.

Mijnheer Kibrifasi is na de lunch, merk ik, behoorlijk aangeschoten, eigenlijk meer dronken. Hij staat er echter op om me bij het huis af te zetten. Ik ben blij als ik daar de deur achter me dicht trek. Ik vind mijnheer Kibrifasi dronken niet zo heel leuk, hij is dan veel uitgesprokener, vervelend en het rijden gaat ook niet zo geweldig.

Ik stort me weer op de schoonmaak. Ik heb net het gasstel in de ammoniak gedrenkt als ik getoeter hoor. Ik kijk op de oprit, maar zie geen auto, de honden hoor ik ook. Ik hoor nog een keer getoeter en kijk dan aan de andere kant van het huis. De auto van mijnheer Kibrifasi staat er wel, maar – gelukkig- is het Dana die me op haalt. Mijnheer Kibrifasi was het bijna vergeten en heeft Dana gevraagd me op te halen.

Bij moeder Kibrifasi blijkt dat mijnheer Kibrifasi duidelijk dronken is, meer nog dan vanmiddag. Hij lalt, zwabbert heen en weer en gaat – ik me nu heel ongemakkelijk- te keer tegen zijn moeder. Hij geeft af op haar dat ze zijn zusters voortrekt, de goede vrouw wil uithangen maar alles laat doen door anderen en daar dan de credits onterecht voor ontvangt en wat nog niet meer. Ik voel me enorm opgelaten, en al helemaal als me om dingen wordt gevraagd waar ik helemaal niet tussen wil zitten of me mee wil bemoeien.

Ik hoop stiekem dat Dana me straks weer naar mijnheer Kibrifasi’s huis brengt. Maar mijnheer Kibrifasi is er toch echt van overtuigd dat hij dat zelf gaat doen. Ik stel nog voor of het een idee is dat ik rij. Ik heb geen druppel alcohol sinds de cola vanmorgen gedronken en misschien heb ik dan wel geen ervaring in een ‘andersom auto’ of een internationaal rijbewijs, het lijkt me altijd nog beter dan een dronken chauffeur. Mijnheer Kibrifasi wordt er alleen maar meer geïrriteerd door.
Ik durf geen stennis te maken. Mijn spullen liggen immers allemaal bij mijnheer Kibrifasi in huis en in het huis van mijn oom kan ik ook niet slapen, want dat is niet veilig. Ik doe een schietgebedje en hoop maar dat die daarboven me een beschermengeltje stuurt.

Het wordt inderdaad een rit waar ik doodsangsten uitsta. Op de kuilenweg van Highway naar het huis van mijn Kibrifasi staan we enkele keren bijna stil en mijnheer Kibrifasi leunt over zijn stuur heen, waar hij eerst in slaap lijkt te vallen en dan ineens weer overeind schiet en weer verder rijdt. Ik zie een berm, vervolgens een telefoonpaal op me afkomen en daarna slingeren we weer naar de andere kant van de weg. Ondertussen lalt mijnheer Kibrifasi er lustig op los.

Bij de zoveelste keer dat de banden de berm raken, barst ik in huilen uit. De ingehouden angst van nu (en misschien ook eerder) kan ik niet langer in bedwang houden. Mijnheer Kibrifasi kan er erg slecht tegen als ik zeg dat ik me nu heel onveilig voel in de auto. Hij is immens beledigd en sneert : “Nou dan rij ik je toch niet meer, dan vraag ik Dana wel”.

Ik vind het helemaal niet erg dat mijnheer Kibrifasi me rijdt, maar niet als hij gedronken heeft en dit was helemaal te erg; ik voelde me al enorm opgelaten door de tirades bij zijn moeder en daarna over zijn moeder tegen mij.
Daarbij komt dat ik al sinds vanmorgen geen internet meer heb op mijn telefoon (ik heb een roaming-wereldwijd pakketje gekocht voor deze dagen) en dus beperkter contact met thuis . Ik mis thuis nu meer dan ooit.

Ik wil mijnheer Kibrifasi niet nog meer op stang jagen of beledigen. Hij is afgelopen week zijn gewicht in goud waard geweest en ik zou niet weten waar ik had moeten beginnen als ik het allemaal zonder zijn hulp had moeten doen. Het huis van mijn oom is nu in principe schoon genoeg om in te slapen, maar – zoals gezegd- echt veilig ben ik daar niet. Het voelt allemaal heel ellendig nu.
Om even acht uur komen we aan bij het huis van mijnheer Kibrifasi. Hij heeft wat gekookt, gegeten en is daarna naar bed gegaan. Hij heeft geen hap bij zijn moeder gegeten, want zoals hij het zelf zegt; “eet hij geen vergif dat zijn de moeder , de kwade vrouw (en wat nog niet meer) aanbied”.

Dana moest na de lunch ook alle pannen en kommen van mijnheer Kibrifasi gelijk leeg – en schoonmaken, want hij wil geen vinger meer voor zijn moeder uitsteken en nooit meer naar haar huis. Ik hoop maar dat het de drank is die spreekt.

Ik ben nog niet eerder voor negenen naar bed gegaan in deze week. Ik hoor mijnheer Kibrifasi snurken en zo nu en dan hoor ik hem wat brabbelen (eerst denk ik dat hij een telefoongesprek voert, maar dat is niet zo), hij slaapt duidelijk zijn roes uit. Het is wel luid, want er zitten en een kamer en een gang tussen de kamer van mijnheer Kibrifasi en die van mij. Ik heb mijn deur in ieder geval op slot.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn dagboek bij te werken. Ik zou ook wel trek hebben in een sigaretje, maar ik denk er met geen haar op mijn hoofd aan om nu naar buiten te gaan. Stel je voor dat mijnheer Kibrifasi wakker wordt.


Ik ga dus ultravroeg naar bed, een voordeel is dat ik morgen tenminste goed uitgerust ben. Dat is ook wel nodig, want er staat weer veel op het programma. Morgen haal ik de as van mijn oom op, ga ik die uitstrooien, moet ik de overlijdensakte ophalen, naar de post en naar bank en wat nog niet meer. Pas dinsdag ga ik weer terug naar het huis. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten